schrijfwedstrijd

Leerlingen academie behalen zilver.

Jill Van Vré won zilver in de categorie 'poëzie' in de Schrijfwedstrijd van de bibliotheken van Malle, Ranst, Schilde, Wijnegem, Wommelgem, Zandhoven en Zoersel. 

Ook een oud-leerling viel in de prijzen. Stien Raes won zilver in de categorie kortverhalen. 

Tijd zit niet in klokken,
niet in wijzers aan de muur,
geen eenheid met een vaste duur,
maar leeft in ongelijke brokken.
Tijd sijpelt tussen kieren,
stroomt gestaag vooruit,
tot het zichzelf opnieuw omsluit,
en laat dan de teugels vieren.
Tijd ademt in verlangen,
in een zin die niet wordt afgemaakt,
een zucht die zacht je wangen raakt,
en zit eindeloos gevangen.
Tijd droomt of hoopt niet,
het rent, kruipt, buitelt,
wandelt, hinkelt, struikelt,
over een pad dat niemand ziet.
Tijd volgt geen koers, noch wil, noch stuur
en blijft steeds in mist gehuld,
met onuitputtelijk geduld,
ontglipt het de wijzers aan de muur.

Jill Van Vré

 

TIK TAK BOEM

2
Ik kijk naar het plafond. Links bovenaan doet de tocht een spinnenweb heen en weer
wiegen. Ik draai me om op de stoffige matras en vestig mijn blik op een pluim die op en neer
danst op een oude houten stoel. Hoelang zou het nog duren voor hij eraf valt en naar
beneden tuimelt?
Ik hef mijn pols op en zet de timer van mijn horloge aan. 1…2…3… Met een sierlijke zwaai
geeft de pluim zich over en raakt zachtjes de grond. 4,18 seconden. Niet slecht.
Ik slaak een zucht van verveling en sta op. Op het afbladerende behangpapier naast de deur
kras ik met de punt van een lege balpen een verticale streep naast drie andere. Voor dit
groepje streepjes staan er nog vier, verbonden door een horizontale streep.
Negen dagen, 216 uur, 12.960 minuten, 777.600 seconden.
Mijn maag rommelt en mijn tanden klapperen op en neer. Ik open de deur en strompel naar
de keuken. Hoelang zou het duren voor ik een fatsoenlijke maaltijd kan samenstellen?
Ik begin te timen en trek voor de honderdste keer de kastdeuren een voor een open.
Achter de deur van de kast recht bovenaan staat een blik bonen, in de kast onderaan in het
midden een restje pasta. Beiden lijken uit een lang vervlogen tijdperk te stammen, maar ik
moet het er maar mee doen. Ik haal een vuile pot uit de wasbak en vul deze met water.
Een paar minuten later giet ik de pasta in het water dat volgens mijn onervaren oog nog niet
helemaal kookt, maar ik negeer het en verwarm mijn handen voorzichtig aan het vuur.
Opeens klinkt van onder de pot een zachte plof. Het water stopt met pruttelen. Shit!
Mijn buik begint nog harder te grommen en ik voel, ondanks de snijdende kou, het zweet op
mijn voorhoofd parelen. Ik kijk op mijn horloge: 6 minuten en 12 seconden. Voor niets.
Ik sluit mijn ogen en probeer niet te panikeren. Ik neem mijn telefoon in mijn hand en bel voor
de duizendste keer de hulpdiensten. Ik mompel de zeurderige stem die door de kamer
weerklinkt mee: U heeft geen bereik, probeer het later nog eens.
De wind raast en doet de dakpannen kletteren. Ik kijk rond en zie een barst in het tweede
raam links van de keuken. Fuck, dat gaat openbreken als het zo blijft stormen.
Ik zet mijn timer op en trek schuif na schuif open tot ik een duct tape vind, die zal de wind
toch wel tegenhouden? Of zal de sneeuw het nat maken en niet meer doen plakken?
Nee, stop, ik heb geen tijd om na te denken. Met trillende handen scheur ik een stuk van de
duct tape af, loop naar het raam en plak het erop. Ik wrijf met mijn handen over de tape.
Blijf hangen, alsjeblieft. Het lijkt te werken. Ik kijk naar mijn horloge: 29 seconden.
Het voelt alsof elke seconde hier langer duurt dan de vorige.
Ik zet een stap achteruit en voel een rilling over mijn rug, niet van kou, maar van angst.
Wat als niemand me komt zoeken? Wat als ik hiervoor eeuwig vastzit? Ik plof neer in een
stoffige zetel. Een eeuwigheid is lang, maar ik vind op een vreemde manier troost in de
gedachte dat ik het hier in deze toestand toch niet lang zal volhouden.
Een onregelmatig geklop op de deur onderbreekt mijn melancholie. Ik schrik en spring recht.
Heeft iemand me toch gevonden? Ik word overmand door een plots gevoel van hoop, ze zijn
me dus niet vergeten! Ik haast me naar de deur en trek deze met een brede glimlach open.
Mijn lach vervaagt wanneer ik een onbekende jonge vrouw zie. Ze rilt van de kou en kijkt me
smekend aan, “M-mag ik alsjeb-blieft binnenk-komen?” Ik probeer mijn teleurstelling te
verbergen en help haar naar binnen. Ze gaat moeizaam op de zetel liggen - waar ik enkele
seconden geleden nog dacht dat mijn redding nabij was - en ik sluit de deur. Ik blijf even
besluiteloos staan en strompel dan naar de slaapkamer.
Ik sluit de deur en laat me zakken op de harde, koude grond.
Wie is deze vrouw? Wat doet ze hier? Wat moet ik doen?
Er is amper eten over en zonder het gasvuur kan ik niets koken! Alleen zou ik hier misschien

3
nog een week overleven. Wie weet zou iemand me in de tussentijd vinden, maar met twee?
We gaan dood, dat kan niet anders.
Boven mijn hoofd gaat de klink zachtjes naar beneden. Ik sta snel op en draai me om.
De vrouw komt aarzelend binnen, tussen haar vingers klemt ze een blauwe mok. “Ik…euh, ik
zag net dat het vuur kapot is, ik wou thee maken ofzo, maar…” Ze zwijgt en kijkt me
afwachtend aan. Ik zeg niets en haal mijn schouders op.
“Ik heb een eindje verder mijn rugzak moeten achterlaten”, gaat ze zachtjes verder, “daarin
zitten nog een paar blikken met groenten en nog wat rijst.” Ik knik en draai me om. Uit de
kast haal ik een dikke, versleten winterjas, die er al hing voor ik hier aankwam. Ik doe hem
aan en loop haar voorbij. Ik hoor haar voetstappen me volgen.
Naast de deur staan mijn sneakers, het enige paar dat ik nog heb. Ik wil ze aandoen, maar
de vrouw houdt me tegen: “Doe mijn schoenen aan, anders vriezen je voeten eraf.” Ze
overhandigt me een paar roze skibotten en ik doe ze aan zonder iets te zeggen. Ze zijn te
groot, maar wat maakt het uit.
Ik ga naar buiten en word verwelkomd door ijskoude sneeuwvlokken die zich een weg over
mijn gezicht banen en zich in alle hoeken van mijn lichaam lijken te vestigen.
Ik zet mijn timer op en vertrek.
Na 57 minuten en 18 seconden ploeteren zie ik een gele zak liggen, half bedolven onder de
sneeuw. Ik adem opgelucht uit en val uitgeput neer naast de zak.
Mijn hoofd gonst, ik ben kapot. Mijn benen, mijn armen, mijn hele lichaam trilt zonder
ophouden. Misschien kan ik even uitrusten voor ik terugga? Even maar, een kwartiertje…
Ik zet een alarm voor 15 minuten en rust mijn hoofd op de rugzak.
Het voelt alsof de sneeuw en ik niet langer twee afzonderlijke dingen zijn, maar met elkaar
versmelten. Ik beweeg niet, maar toch zak ik er in weg. De ijzige kilte omarmt me op een
zachte, maar tegelijkertijd dwingende manier. Mijn ogen beginnen te tranen en ik weet niet
goed of het door emotie of door de kou komt. Ik voel mezelf wegzakken in een diepe, zware
slaap en probeer wakker te blijven, maar het lukt me niet. Mijn vermoeidheid is te groot en
mijn verzet te klein.
Toen ik acht was, kreeg ik mijn eerste horloge. Het was groen met blauwe knopjes.
Sindsdien time ik alles. Zo voelt het alsof ik de tijd beïnvloed, in plaats van zelf beïnvloed te
worden door de tijd. Ik kies wanneer ik de teugels straktrek en wanneer ik ze weer loslaat.
Ik bepaal hoelang ik iets doe, zodat ik nooit verrast word door een plots verlies van tijd.
Mijn ouders vonden dat altijd een beetje onnozel. Misschien hadden ze daar wel een punt
mee, want van al die honderden, duizenden getallen heb ik er welgeteld nul onthouden.
Nee, dat is niet waar, er is één getal dat ik nooit zal vergeten: 900 seconden. Dat is hoelang
ik in de sneeuw zou blijven liggen. Daarna zou ik rechtstaan en met de zak op mijn rug
terugwandelen. Ik zou terug naar het huis gaan en daar zou de vrouw klaarstaan voor de
deur. Ze zou bezorgd kijken, ook al ben ik een vreemde voor haar. “Ik heb het gasvuur
hersteld terwijl je weg was”, zou ze zeggen, en ik zou haar een dankbare glimlach schenken.
We zouden koken, eten en slapen. Een cyclus die zich zou blijven herhalen en ons in een
sleur van verveling en wanhoop zou brengen. Op een bepaald moment zou die cyclus door
de dood verbroken worden. Of redding, al is de eerste optie iets aannemelijker.
Dit alles zou enkel gebeurd kunnen zijn als deze onbekende verschijning echt was. Ook dat
is geen zekerheid, misschien heb ik me haar wel gewoon ingebeeld. Misschien was zij de
personificatie van mijn wanhoop, die me naar buiten moest lokken.
Naar de koude, ijzige buitenwereld.
Daar zal ik echter nooit achter komen.
Precies 15 minuten later gaat mijn alarm af, maar ik hoor het niet.

4

Ik ben er niet.

©2024 Academie Wijnegem - Schilde - Zoersel